SYNOPSIS

Het toneelstuk Phaedra kent zijn oorsprong bij Euripides, die in zijn Hippolytus voor het eerst vormgaf aan deze tragische heldin. Seneca bewerkte dit verhaal vervolgens tot een tragedie, die hij de naam Phaedra gaf. In de eeuwen die volgden, hebben vele schrijvers zich door hem laten inspireren: Racine, Claus, Kane…. Allemaal maakten zij hun eigen versie van Phaedra, de vrouw die ten onder gaat aan de verboden liefde voor haar stiefzoon. 

 

De Phaedra van Hugo Claus gaat niet alleen over een vrouw die haar hartstochtelijke liefde voor haar stiefzoon niet kan verzwijgen, vervolgens wordt afgewezen en met bijstand van haar voedster besluit wraak te nemen, wat uiteindelijk resulteert in de dood van haar stiefzoon en zichzelf, het gaat over meer dan dat. Het gaat niet alleen over de redenen waarom en de manier waarop, het gaat over meer dan dat. Uiteindelijk gaat Phaedra over krachten die in ons allen zitten: rede versus gevoel, ratio versus hartstocht, hoofd versus hart. En wat gebeurt er als het ene het andere onderdrukt? Dan gaan ze allebei reddeloos ten onder. Dat is wat er eigenlijk aan de hand is: Hippolytus is de rede, de man, die maagd is, die vrouwen haat, die hen zwak vind. Hen en hun liefde. En ook de mannen die vallen voor vrouwen, hij vindt het onvolwassen gedoe. Zijn sleutelzin is: ‘Ik ben bang voor ze.’ Daar ligt de crux: hij is bang voor dat deel in zichzelf, de passie, de hartstocht, daar waar hij de controle verliest, daar wil hij niet aan. Phaedra is daarentegen een en al hartstocht, de vrouw als kloppend hart. Er brandt een vuur in haar. Het enige wat ze wil is Hippolytus, uitgerekend hij. Ze kan niet meer denken, het is een explosie aan gevoelens die haar overmannen. En tegelijkertijd verfoeit ze zichzelf. Schuld en schaamte hangen boven haar hoofd als een mes van een guillotine. Ze kan en mag niet aan het vuur toegeven, maar toch is dat het enige wat ze kan doen.

 

Kortom: liefde ten tijde van onderdrukking…